11-08-2023 JOURE – Minister Adema van LNV moet binnen 6 weken opnieuw reageren op het bezwaar van een veehouder tegen de weigering van het ministerie om alle beschikkingen van fosfaatrechten openbaar te maken. Dat heeft de Raad van State woensdag 9 augustus bepaald nadat eerder de Rechtbank Overijssel tot een zelfde oordeel kwam.
De rechtszaak is aangespannen door een Overijsselse melkveehouder die meent dat er melkveehouders zijn die fosfaatrechten kregen toegekend terwijl ze niet over een vergunning beschikten om die dieren te mogen houden. Het gevolg is dat andere melkveehouders om die reden minder fosfaatrechten toebedeeld konden krijgen. Hij wil daarom fosfaatrechtenbeschikkingen nietig laten verklaren, en heeft voor die procedure verzocht om alle beschikkingen openbaar te maken.
Het ministerie reageerde 2 jaar geleden op het openbaarmakingsverzoek van de veehouder door steekproefsgewijs 16 van de 30.000 beschikkingen openbaar te maken, waarbij adresgegevens weggelakt waren. De Rechtbank Overijssel oordeelde eerder dit jaar dat daarmee niet is gehandeld conform de Wet openbare overheid en bepaalde dat het ministerie opnieuw over het verzoek van de veehouder moet besluiten.
De locatiegegevens van bedrijven waar fosfaat wordt geproduceerd behoort volgens de rechter tot milieu-informatie die op verzoek openbaar gemaakt moet worden. Bovendien voldoet het ministerie niet aan de informatieplicht door maar gegevens van 16 bedrijven te verstrekken.
Het ministerie ging in hoger beroep en vroeg de Raad van State in eerste instantie om een voorlopige voorziening, zodat er geen besluit genomen hoefde te worden over het verzoek van de veehouder zolang het hoger beroep dient. In de motivatie van de hoger beroepszaak heeft de minister echter aangegeven dat hij wel een nieuw besluit wil nemen. Dat zou echter niet lukken voor 8 augustus, de termijn die door de rechtbank was gesteld.
Het nieuwe besluit op het verzoek van de veehouder zou op zijn vroegst half oktober genomen kunnen worden, stelt de minister in het hoger beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening. De Raad van State gaat daar enigszins in mee maar geeft het ministerie uiterlijk 6 weken de tijd.